Soorten flips
Evers (2012) geeft aan dat flips te onderscheiden zijn in drie verschillende soorten, de simpele flip, de complexe flip en voorbij de flip. In deze sub paragraaf worden deze drie soorten beschreven.
Simple flip Bij deze vorm van flippen kijken de leerlingen thuis een filmpje met de instructie en informatie en maken op school de opdrachten die hierbij horen. En doen eventueel andere werkvormen die de leerkracht heeft bedacht. Op deze manier kan de leerkracht de leerling begeleiden bij het maken van de opdrachten. Wanneer leerlingen ergens tegen aan lopen, is de leerkracht in de buurt om te helpen. Deze vorm van flippen is goed om mee te beginnen, maar geeft geen didactische meerwaarde (Evers, 2012).
Complex flip Bij deze flip kijken de leerlingen ook thuis de video met instructie en informatie. Het verschil met de simpele flip is dat de leerlingen in de klas meer activiteiten doen die aansluiten bij hun leerbehoeften. Op deze manier is er sprake van differentiatie en is er ook een didactische meerwaarde aanwezig (Evers, 2012). In de les zijn de leerlingen dus bezig met les activiteiten die bij hun passen, aansluiten bij hun onderwijsbehoeften. Deze onderwijsbehoeften kunnen worden onderverdeeld in vier gebieden; remediërend, vooruit, standaard en eigen. Onder remediërend vallen bijvoorbeeld de hulpvragen van de leerlingen. Leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben bij de lesstof. Vooruit is voor leerlingen die behoefte hebben aan extra toepassingsvragen. Leerlingen die zich verder willen verdiepen in de stof. Dit kan ook door een extra onderzoeksopdracht. Het standaard gebied is voor toepassingsvragen die betrekking hebben op de standaard opdrachten en activiteiten die bij de les horen. En als laatste het eigen gebied, hier kan de leerling hulp krijgen wanneer hij aan het werk is met eigen activiteiten. Dit kan bijvoorbeeld een onderzoek zijn of een presentatie.
Voorbij de flip Deze laatste flip wordt door Evers (2012) genoemd als meesterschap. Dit didactische model is gericht op het activeren van leerlingen (Kesselring, 2012). Volgens Kesselring (2012) gaan de leerlingen na een korte gezamenlijke activiteit, rondom het activeren van voorkennis en het bespreken van de leerdoelen en leervragen, zelfstandig aan de slag. Leerlingen krijgen opdrachten waarbij ze op internet websites en filmpjes zelfstandig moeten bekijken. Het zelfstandig werken wordt afgewisseld met klassikaal werken. Het idee achter het afwisselen is dat leervragen onderling besproken kunnen worden en leerlingen hierna hun werk kunnen verbeteren (Kesselring, 2012). Naast zelfstandig werken zijn samen leren en interactie, belangrijke uitgangspunten voor deze flip.
Simple flip Bij deze vorm van flippen kijken de leerlingen thuis een filmpje met de instructie en informatie en maken op school de opdrachten die hierbij horen. En doen eventueel andere werkvormen die de leerkracht heeft bedacht. Op deze manier kan de leerkracht de leerling begeleiden bij het maken van de opdrachten. Wanneer leerlingen ergens tegen aan lopen, is de leerkracht in de buurt om te helpen. Deze vorm van flippen is goed om mee te beginnen, maar geeft geen didactische meerwaarde (Evers, 2012).
Complex flip Bij deze flip kijken de leerlingen ook thuis de video met instructie en informatie. Het verschil met de simpele flip is dat de leerlingen in de klas meer activiteiten doen die aansluiten bij hun leerbehoeften. Op deze manier is er sprake van differentiatie en is er ook een didactische meerwaarde aanwezig (Evers, 2012). In de les zijn de leerlingen dus bezig met les activiteiten die bij hun passen, aansluiten bij hun onderwijsbehoeften. Deze onderwijsbehoeften kunnen worden onderverdeeld in vier gebieden; remediërend, vooruit, standaard en eigen. Onder remediërend vallen bijvoorbeeld de hulpvragen van de leerlingen. Leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben bij de lesstof. Vooruit is voor leerlingen die behoefte hebben aan extra toepassingsvragen. Leerlingen die zich verder willen verdiepen in de stof. Dit kan ook door een extra onderzoeksopdracht. Het standaard gebied is voor toepassingsvragen die betrekking hebben op de standaard opdrachten en activiteiten die bij de les horen. En als laatste het eigen gebied, hier kan de leerling hulp krijgen wanneer hij aan het werk is met eigen activiteiten. Dit kan bijvoorbeeld een onderzoek zijn of een presentatie.
Voorbij de flip Deze laatste flip wordt door Evers (2012) genoemd als meesterschap. Dit didactische model is gericht op het activeren van leerlingen (Kesselring, 2012). Volgens Kesselring (2012) gaan de leerlingen na een korte gezamenlijke activiteit, rondom het activeren van voorkennis en het bespreken van de leerdoelen en leervragen, zelfstandig aan de slag. Leerlingen krijgen opdrachten waarbij ze op internet websites en filmpjes zelfstandig moeten bekijken. Het zelfstandig werken wordt afgewisseld met klassikaal werken. Het idee achter het afwisselen is dat leervragen onderling besproken kunnen worden en leerlingen hierna hun werk kunnen verbeteren (Kesselring, 2012). Naast zelfstandig werken zijn samen leren en interactie, belangrijke uitgangspunten voor deze flip.